Een site over gedragsproblemen en ontwikkelingsstoornissen in de klas. Dat zou je op het verkeerde been kunnen zetten als leerkracht, want het gaat eigenlijk over preventief werken aan gedrag en leerkrachthandelen.
Gedragsproblemen in de klas bevat veel informatie over preventief werken aan gedrag in de klas, omgaan met gedragsproblemen en het scheppen van een veilig klas- en schoolklimaat. Kern is dat het gedrag van de leerkracht soms moet veranderen en dat leerkrachtgedrag er veel toe doet. Daarbij gaan pedagogiek en didactiek hand in hand. In een school zijn beide nodig. School is immers een plek waar je kinderen veel wilt leren, omdat kennis belangrijk is. Zonder ‘goed’ gedrag (gedrag gericht op leren), komt er van je mooie les niet veel terecht. Gedrag aanleren is dus belangrijk. Op deze site vind je daarom tips en ideeën over omgaan met neurodiversiteit.
Het woord stoornis zit verweven in ons taalgebruik. Veel mensen zijn daar niet blij mee. Ze willen af van een onnodig stigma en bedachten de termen neurodiversiteit en neurodivergentie.
Ik leg deze begrippen kort uit:
Neurodiversiteit: Dit is een term die de mix van neurotypische en neurodivergente mensen aangeeft. Mensen met het meest voorkomende neurotype noemen we neurotypisch.
Neurodivergentie: Verwerkt iemands brein prikkels op een andere manier dan dit dominante neurotype? Dan noemen we dat neurodivergent. Denk bijvoorbeeld aan iemand met autisme of ADHD. Volgens sommigen geeft ook deze term een verschil aan, in plaats van het unieke van elk mens te benadrukken.
Met deze begrippen willen voorkomen we dat mensen het stigma krijgen van ‘gestoord.’ Of je die diversiteit zoals met het woord neurodiversiteit bedoeld wordt kunt duiden, is maar de vraag. Bovendien kan uiteindelijk ook dit woord een negatieve connotatie krijgen. Op deze site gebruik ik voorlopig het woord ontwikkelingsstoornis.
Het woord stoornis vertelt over een verstoorde ontwikkeling in vergelijking met anderen. Het gedrag van de leerling wijkt sterk af van wat ‘we’ de norm vinden, bovendien belemmert het gedrag de leerling in zijn dagelijks leven. Je kunt ook stellen dat juist diversiteit ‘de norm’ is en dat de menselijke soort gewoonweg varieert.
De ‘norm’ is bedacht door de maatschappij en verandert met de tijd.
In feite zeggen de term en de criteria verder nog weinig van wat de leerling nodig heeft. Je kunt je dus terecht afvragen of deze indeling helpend is.
Je zou door de groepering rond stoornissen kunnen veronderstellen dat de leerling daarom tekort wordt gedaan. Door leerlingen af te zetten tegen een norm, gaat het immers niet meer over de leerling, maar de leerling in vergelijking met anderen en dat doet geen recht aan het individu.
Ik heb hiermee geworsteld en doe dat nog. Waar het mij namelijk om gaat, is dat leraren leerlingen helpen een fijne, leerzame schooltijd te hebben. Dat wil ik voor alle leerlingen. Het gebruik van termen als stoornis zet kinderen echter in een apart hokje. Dat zou niet erg zijn als we er positief mee omgingen (we denken immers allemaal in hokjes, zo krijgen we grip op de wereld). De praktijk wijst echter nogal eens iets anders uit. De hokjesgeest doet vaak geen goed, maar kwaad.
We vergelijken leerlingen dus constant met anderen. Als we dat proberen minder te doen en meer te kijken naar welke onderwijsbehoefte of begeleidingsvraag deze leerling heeft, is het woord stoornis of het woord neurodiversiteit wellicht overbodig.
In al mijn boeken leg ik uit dat de omgeving iets moet doen, laten of aanpassen, om alle leerlingen tot leren te brengen. Op school is ‘de omgeving’ meestal de leraar. Die kijkt samen met de leerling wat helpend kan zijn, zo zegt ook Batstra (2024).
Voor de volledigheid, daarbij moet je de beperkingen van ons onderwijs voor lief nemen. Er is te weinig geld (in ieder geval in de klas) en er zijn te weinig docenten. Misschien moet de organisatievorm anders of moeten we het curriculum veranderen. Wellicht moet het hele onderwijs anders, maar je hebt die leerlingen nu in de klas en je moet hen nu lesgeven.
Het enige wat je kunt (en moet) doen, is een belangrijke opgave: Je moet reflecteren op je eigen leerkrachthandelen, je moet in gesprek met leerlingen (en ouders), je moet samen kijken wat nodig is en de voorwaarden scheppen die binnen jouw mogelijkheden of die van de school en de leerling mogelijk zijn. Als je dat doet, kijk je voorbij aan ‘de stoornissen’ en zie je de leerling of beter nog: het kind. De handreiking op deze site, die nog gegroepeerd zijn als ‘stoornissen’, worden dan denkrichtingen en dat was altijd al de bedoeling.
En de leerling? Die wordt weer gewoon een kind/jongere en ook dát was altijd al het doel.
.
Batstra, L. (2024) ‘Meer oog voor de interactie tussen leerkracht en kind. Ja! Magazine #60, p.27-29