Veel van onderstaande tekst over TOS taalontwikkelingsstoornissen is ontleend aan het boek Taalontwikkelingsstoornissen in de klas (2017) van Bernadette Sanders. Inmiddels zijn er ook versies voor het ‘het jonge kind’ en VO en MBO.
Deze tekst is uitgebreid en geüpdatet op 27-07-2023
Een stoornis die nog niet heel bekend is: TOS of taalontwikkelingsstoornis. De definitie van TOS is als volgt: ‘Een TOS wordt gedefinieerd als een beperking in taalbegrip en/of taalproductie waarbij de taalproblemen niet kunnen worden verklaard door aantoonbaar hersenletsel, intelligentieproblemen, gehoorverlies, lichamelijke problemen of sociaal-emotionele problemen.’ (Kamphuis en Hermsen, 2015). TOS komt bij 5% tot 7% van de bevolking voor (Tomblin, 1997; Leonard, 2014). Meer dan ADHD dus!
TOS of taalontwikkelingsstoornissen worden verdeeld in twee groepen. Een specifieke groep (S-TOS) en een niet-specifieke groep (TOS). Bij een specifieke groep staat de TOS op de voorgrond, er is geen heel duidelijke oorzaak te vinden. Het woord ‘specifiek’ wordt vaak weggelaten, er wordt gesproken over TOS, meestal wordt ‘een specifieke TOS’ bedoeld.
Bij niet specifieke taalontwikkelingsstoornissen is de taalontwikkeling vertraagd of verloopt afwijkend als gevolg van, of in combinatie met, een ander probleem, zoals een auditieve beperking, moeite met of een andere ontwikkelingsstoornis (denk aan ADHD, ASS), of een verstandelijke beperking. De grenzen tussen deze twee vormen zijn vaag (Sanders, 2017).
Een taalontwikkelingsstoornis kan voorkomen in taalbegrip of in taalproductie. Dat kan in alle taaldomeinen (taalvorm, taalinhoud en taalgebruik) en ook ingesproken taal, gebarentaal en geschreven taal. Kinderen met TOS zijn niet altijd goed te verstaan. Kinderen wisselen soms klanken om (bijvoorbeeld ‘titter’ voor ‘kikker’) of laten klanken weg (bijvoorbeeld ‘teeviesie’ voor ‘televisie’). Een TOS belemmert een kind in zijn interactie met de directe omgeving en in zijn sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling (Gerrits, e.a., 2017). De innerlijke taal ontwikkelt minder goed. Het taal-denken, het leggen van verbanden, het begrijpen van situaties, problemen oplossen, het reguleren van emoties en het abstracte denken worden aangestuurd door innerlijke taal.
Een vroegtijdige signalering van een TOS is van groot belang. Hoe langer men wacht met een gerichte interventie, hoe groter de problemen worden, zeker op sociaal-emotioneel gebied (Sanders, 2017, 2021). Uit lopend onderzoek (2023) blijkt dat al in de kleuterklas verschil ontstaat in welbevinden tussen kinderen met een TOS en andere kinderen. Bij kinderen tot vier jaar kun je eigenlijk nog niet goed zeggen of er sprake is van TOS (Gorter, 2022). Onderstaande lijst is niet compleet en kun je niet zomaar een op een gebruiken om een diagnose te stellen, maar je kunt de lijst wel gebruiken als aandachtpuntenlijstje. Waar je op kunt letten zijn de volgende zaken:
Kinderen met een TOS hebben het zwaar op school. Ze begrijpen lange zinnen vaak niet goed. En ze maken ook vaak fouten in zinnen. Kinderen met TOS kunnen daardoor niet altijd goed zeggen wat ze bedoelen. Ze hebben daardoor ook moeite met vriendschappen (Hadley, 1991). Hun gedrag dat voortkomt uit ‘onbeholpenheid’ wordt vaak uitgelegd als moedwillig verkeerd gedrag. Uitspraken als het kind is niet gemotiveerd, het kind is chaotisch, het kind droomt veel, het kind heeft een kort lontje, zijn uitspraken die vaak gehoord worden. Op zich kloppen ze misschien wel, maar de onderliggende oorzaak wordt niet ontdekt.
Veel kinderen met TOS vinden het moeilijk om lange zinnen goed te begrijpen. De leerkracht zegt bijvoorbeeld: “Pak het schrift dat je gisteren gekregen hebt en begin met de eerste opdracht”. Dan weten kinderen niet precies wat ze moeten doen. Ook bij alle vormen van lezen is het belangrijk om zinnen goed te begrijpen of je antwoord goed te kunnen formuleren.
Op dit moment loopt er een onderzoek om kinderen met TOS te helpen betere zinnen te maken. Einddatum 2022. Zie daarvoor Project Handleiding grammatica.
Naast voornoemde problemen zijn er ook moeilijkheden op het gebied van executieve functie ontwikkeling (Sanders, 2022; Horeweg, 2023). Al bij de kleuters zie je problemen op het gebied van werkgeheugen, inhibitie en cognitieve flexibiliteit. Ook herkennen en begrijpen van emoties gaat moeizaam. Later openbaren zich vaak ook aandachtsproblemen, de andere problemen blijven. Kinderen kunnen zich ook moeilijker verplaatsen in het perspectief van de ander (false believe en tweede orde-false believe). Een ontwikkelingsschema vind je hier.
Kinderen met een TOS (taalontwikkelingsstoornissen) lijken ongemotiveerd. Ze hebben een negatief zelfbeeld, want ze merken dat veel zaken niet lukken die anderen wel goed afgaan. Bovendien krijgen ze vaak veel negatieve reacties van de omgeving en worden ze door andere kinderen soms raar gevonden en buitengesloten of gepest. Meedoen in de talige wereld van het onderwijs is voor hen een constante strijd, die ze vaak verliezen. Op den duur stop je met proberen. Een talige opdracht zal negatieve gevoelens oproepen: angst (om weer te falen)boosheid, frustratie, schaamte, enz. Het gedrag dat daaruit voortkomt zal ook vaak negatief zijn: clownesk gedrag, storend gedrag of totale terugtrekking.
De leerkracht kan een kind met TOS (taalontwikkelingsstoornis) ondersteunen door:
Een belangrijke taak van de leerkracht is het kind vertrouwen te geven. Het kind merkt immers dat talige uitingen vaak niet lukken.
Samenwerken, maar ook samen spelen met anderen is lastig. Het kind is niet ad rem genoeg, begrijpt opdrachten niet zo snel als klasgenoten of kan de antwoorden niet verwoorden. Kortom allemaal zaken die andere kinderen ertoe kunnen aanzetten hun klasgenootje links te laten liggen (Conti-Ramsden, e.a., 2013). In een veilig klasklimaat is het goed om uit te (laten)leggen waarmee en waarom het kind veel moeite heeft. in een zorgzame klas zullen andere kinderen dan graag willen helpen. Het helpt het kind om bij grotere samenwerkopdrachten (zoals een werkstuk) een stappenplan te geven waarin staat wie wat waar wanneer en hoe alles moet gebeuren. Houd goed in de gaten of het kind goed opgenomen is in de groep: mag het meespelen? Worden er geen vervelende opmerkingen gemaakt? Kinderen met een TOS voelen zich vaak onzeker en zullen zich snel alleen en buitengesloten voelen. Negeer dat niet, praat met het kind en met de groep. Zoek de activiteiten waar het kind wel goed in is en breng die wat vaker voor het voetlicht.
Stimuleer samenwerken en samenspelen in je klas. Sociale vaardigheden leer je door samen dingen te doen. Een middagje bordspellen spelen is een prachtige manier. Hoe vraag je eigenlijk of je mee mag doen? Hoe vraag je of iemand met je wil spelen? Wat doe je als diegene nee zegt? Hoe gaat dat als je een pen wilt lenen? Al deze situaties vragen om taal. Een perfecte oefengrond.
Het niet kunnen verwoorden van emoties leidt eerder tot ‘probleemgedrag.’ Omgekeerd helpt het als je woorden hebt om je emoties kenbaar te maken. Uit onderzoek blijkt dat je daardoor je primaire reactie (vaak is dat slaan of schelden), beter kunt inhouden. Kinderen met een TOS vinden het verwoorden van emoties net zo moeilijk als andere taaluitingen. Ze hebben er dus extra ondersteuning bij nodig.
Je kunt kinderen ondersteunen op de volgende manieren:
Handboek Taalontwikkelingsstoornissen van Ellen Gerrits, Mieke Beers, Gerda Bruinsma en Ingrid Singer.
Snel alle informatie over TOS bij elkaar:
Meer boeken over gedrag, didactiek en schoolontwikkeling
Alle literatuur van de site vind je hier.
Conti-Ramsden, G., Mok, P.L.H., Pickles, A., & Durkin, K. (2013). Adolescents with a history of specific language impairment (SLI): Strengths and difficulties in social, emotional and behavioural functioning. Research in Developmental Disabilities, 34, 4161-4169.
Gerrits, E. (2017). Handboek taalontwikkelingsstoornissen. Bussum: Coutinho.
Gertner, B.L., Rice, M.L., & Hadley, P.A. (1994). Influence of communicative competence on peer preference in a preschool classroom. Journal of Speech and Hearing Research 37, 913-923.
Hadley, P.A., & Rice, M.L. (1991). Conversational responsiveness of speech and language-impaired preschoolers. Journal of Speech and Hearing Research 34, 1308-1317.
Horeweg, A. (2023). Executieve functies, gedrag en leren. Wat je met goed lesgeven kunt doen. (in voorbereiding).
Horeweg, A. (2021). Handboek Gedrag op school. Deel 3. Huizen: Pica.
Kamphuis, D. & Hermsen, L. (2015) TOS en ik. Verhalen over een taalontwikkelingsstoornis en hoe dat voelt. Breda: De spreekhoorn.
Leonard, B.L. (2014). Children with Specific Language Impairment. Cambridge, Massachusetts: The MIT Press.
Sanders, B. (2021). Taalontwikkelingsstoornissen bij het jonge kind (0-8 jaar). Tielt: Lannoocampus.
Tomblin, J.B., Records, N.L., Buckwalter, P., Zhang, X., Smith, E. & O’Brien, M. (1997). Prevalence of specific language impairment in kindergarten children. Journal of Speech, Language, and Hearing Research 40, 1245-1260