Veel van onderstaande tekst over TOS taalontwikkelingsstoornissen is ontleend aan het boek Taalontwikkelingsstoornissen in de klas (2017) van Bernadette Sanders. Inmiddels zijn er ook versies voor het ‘het jonge kind’ en VO en MBO.
|
De definitie van TOS is: Een TOS is een neurocognitieve ontwikkelingsstoornis. De hersenen verwerken taal minder goed. Een kind met TOS heeft daardoor bijvoorbeeld veel moeite met praten of het begrijpen van taal (Kentalis, 2024).
TOS komt bij 5% tot 7% van de bevolking voor (Tomblin, 1997; Leonard, 2014). Meer dan ADHD dus!
Er is overlap tussen TOS en andere stoornissen, zoals Autisme en ADHD, DCD of dyslexie. Er is altijd onderzoek nodig door een expert om te bekijken waarvan sprake is, omdat de kenmerken deels overlap vertonen.
Ongeveer de helft van de kinderen met TOS heeft ook dyslexie. Kinderen met TOS en/of dyslexie hebben ook vaker dyscalculie.
De kenmerken van TOS kunnen ook op ADHD lijken. Kinderen met TOS kunnen namelijk ook aandachtsproblemen hebben. Als ze door alle inspanningen een ‘vol hoofd’ hebben, kan een kind druk worden en niet meer opletten. Het kan ook zijn omdat ze de les niet goed kunnen volgen. Taal- of leesproblemen kunnen komen door aandachtsproblemen, maar het kan ook andersom: aandachtsproblemen kunnen komen door taal- of leesproblemen.
Een TOS kan ook lijken op, of samengaan met ASS. Kinderen met TOS kunnen net als kinderen met autisme problemen hebben met sociale communicatie. Dat kan komen door hun taalproblemen, zoals problemen met woordvinding of zinnen maken. Kinderen met ASS hebben vaak problemen met prikkelverwerking. Ook dit zien we bij kinderen met TOS.
Kinderen met TOS hebben vaker (ernstige) problemen met bewegen dan kinderen zonder TOS. In dat geval kan er sprake zijn van DCD (Development Coordination Disorder). Ze hebben dan TOS en DCD.
Kinderen met DCD bewegen ‘onhandig’. Ze laten bijvoorbeeld vaker iets uit hun handen vallen of botsen tegen anderen aan. Kinderen met DCD hebben echter ook vaker spraak- en/of taalproblemen. Bij ernstige problemen met de uitspraak spreken we van verbale ontwikkelingsdyspraxie of spraakontwikkelingsyspraxie.
Een vroegtijdige signalering van een TOS is van groot belang. Hoe langer men wacht met een gerichte interventie, hoe groter de problemen worden, zeker op sociaal-emotioneel gebied (Sanders, 2017, 2021). Uit lopend onderzoek (2023) blijkt dat al in de kleuterklas verschil ontstaat in welbevinden tussen kinderen met een TOS en andere kinderen. Bij kinderen tot vier jaar kun je eigenlijk nog niet goed zeggen of er sprake is van TOS (Gorter, 2022). Onderstaande lijst is niet compleet en kun je niet zomaar een op een gebruiken om een diagnose te stellen, maar je kunt de lijst wel gebruiken als aandachtpuntenlijstje. Waar je op kunt letten zijn de volgende zaken:
In het algemeen is er een rij signalen die kunnen duiden op een TOS. Bewustwording hiervan is helpend om een goede ondersteuning te kunnen bieden in de klas.
Kinderen met TOS:
Kleuters met TOS gebruiken meestal weinig woorden en praten in korte zinnen. Zij hebben vaak moeite met:
Spelen met leeftijdsgenoten is daardoor lastig. Dit geldt ook voor oudere kinderen.
Vanaf groep 3 spelen de volgende zaken nog heviger mee.
Kinderen met TOS hebben vaak moeite met:
Kinderen met TOS zijn door dit alles vaak onzeker. Ze zijn bang dat ze iets verkeerd begrijpen of zeggen. Ze trekken ze zich soms terug in zichzelf of ze worden boos en opstandig.
Signalering kan via de ELS Vragenlijst Taalontwikkeling (Bochane & Luinge, 2023) in vullen.
Kinderen met een TOS hebben het zwaar op school. Ze begrijpen lange zinnen vaak niet goed. En ze maken ook vaak fouten in zinnen. Kinderen met TOS kunnen daardoor niet altijd goed zeggen wat ze bedoelen. Ze hebben daardoor ook moeite met vriendschappen (Hadley, 1991). Hun gedrag dat voortkomt uit ‘onbeholpenheid’ wordt vaak uitgelegd als moedwillig verkeerd gedrag. Uitspraken als het kind is niet gemotiveerd, het kind is chaotisch, het kind droomt veel, het kind heeft een kort lontje, zijn uitspraken die vaak gehoord worden. Op zich kloppen ze misschien wel, maar de onderliggende oorzaak wordt niet ontdekt.
Kinderen met TOS ontwikkelen zich op het gebied van taal wel. Tijdens de basisschoolleeftijd zie je groei op alle onderzochte taalmaten (MLU, grammatica, gebruik van complexe zinnen en het verwoorden van plotelementen). De kinderen met TOS blijven in hun ontwikkeling wel achter bij hun leeftijdgenoten uit de normgroep en dit verschil neemt voor een aantal taalmaten (complexe zinnen en plotelementen) ook nog toe met de leeftijd (Bolk, 2024).
Het is daarom belangrijk om aandacht te hebben voor vertelvaardigheid in de diagnostiek en behandeling van kinderen met TOS in de basisschoolleeftijd. Op dit moment worden er een eenvoudige tests ontwikkeld: het Kikkerverhaal en het Busverhaal (Bolk, 2024).
Taal is nodig om contact te maken met anderen , ze begrijpen en je eigen behoeften te verwoorden en kenbaar te maken. Op sociaal gebied ontstaan al snel moeilijkheden als je dit niet goed kunt. Er ontstaan dan de volgende problemen.
Kinderen met TOS hebben moeite om te praten over wat ze denken, vinden of voelen, iets te vragen, een gesprek aan te gaan, grapjes van klasgenoten of de leerkracht te begrijpen, mee te doen met een spelletje, samen te werken, voor zichzelf op te komen en te onderhandelen.
Kinderen met TOS vinden het zoals gezegd moeilijker om emoties bij zichzelf en anderen te herkennen en te benoemen. Voor deze kinderen is het lastig te praten over hun frustraties, verdriet en boosheid. Het niet kunnen verwoorden van emoties leidt eerder tot ‘probleemgedrag.’ Omgekeerd helpt het als je woorden hebt om je emoties kenbaar te maken. Uit onderzoek blijkt dat je daardoor je primaire reactie (vaak is dat slaan of schelden), beter kunt inhouden. Kinderen met een TOS vinden het verwoorden van emoties net zo moeilijk als andere taaluitingen. Ze hebben er dus extra ondersteuning bij nodig.
Je kunt kinderen ondersteunen op de volgende manieren:
Veel kinderen met TOS vinden het moeilijk om lange zinnen goed te begrijpen. De leerkracht zegt bijvoorbeeld: “Pak het schrift dat je gisteren gekregen hebt en begin met de eerste opdracht”. Dan weten kinderen niet precies wat ze moeten doen. Ook bij alle vormen van lezen is het belangrijk om zinnen goed te begrijpen of je antwoord goed te kunnen formuleren.
Tip: Een kind met TOS heeft ook recht op aanpassingen bij toetsen en examens. https://simea.nl/toetsen-en-examens
Een leerkracht kan een leerling met TOS helpen door:
|
Naast voornoemde problemen zijn er ook moeilijkheden op het gebied van executieve functie ontwikkeling (Sanders, 2022; Horeweg, 2023). Kinderen met TOS hebben vaker dan mensen zonder TOS problemen met de executieve functies Al bij de kleuters zie je problemen op het gebied van werkgeheugen, inhibitie en cognitieve flexibiliteit.
Het werkgeheugen slaat nieuwe informatie tijdelijk op om er daarna iets mee te doen. Bijvoorbeeld twee opdrachten onthouden en uitvoeren. Kinderen en jongeren met TOS kunnen nieuwe informatie vaak minder goed vasthouden in het werkgeheugen. Dit geldt vooral voor gesproken informatie.
Door je inhibitie (rem) kun je automatische reacties onderdrukken of onbelangrijke informatie negeren. Inhibitie heb je nodig om je aandacht bij een taak te houden. Sommige kinderen en jongeren met TOS worden sneller afgeleid door prikkels: ze hebben meer moeite hebben om hun automatische reactie te onderdrukken.
Kinderen en jongeren met TOS zijn soms ook minder flexibel. Ze kunnen moeilijk hun plan veranderen, als blijkt dat hun aanpak niet werkt.
Aandachtproblemen ontstaan door de moeite lessen te begrijpen, overprikkeling en het niet goed kunnen filteren van informatie.
Op veel scholen zitten kinderen die een andere thuistaal hebben dan het op school gebruikte Nederlands. De ontwikkeling van de Nederlandse taal kan daardoor achterblijven. Als er alleen een achterstand in het Nederlands, dan is er geen sprake van TOS. Een meertalig kind heeft Nederlands minder gehoord en gesproken, waardoor er een achterblijvende taalontwikkeling is, dit heet een tijdelijke blootstellingsachterstand. Deze kinderen kennen vaak minder Nederlandse woorden en gebruiken kortere zinnen. Heeft het kind ook een (grote) achterstand in de thuistaal, dan kan er sprake zijn van een TOS. Nader onderzoek is dan nodig. Ouders kun je verwijzen naar Meertalige logopedisten: https://www.meertaligelogopedie.com/ Deze logopedisten gebruiken soms een nieuw instrument: Speakaboo. https://www.kentalis.nl/speakaboo Niet alle logopedisten kennen dit nog, geef deze tip daarom mee aan ouders.
Kinderen met een TOS (taalontwikkelingsstoornissen) lijken ongemotiveerd. Ze hebben een negatief zelfbeeld, want ze merken dat veel zaken niet lukken die anderen wel goed afgaan. Bovendien krijgen ze vaak veel negatieve reacties van de omgeving en worden ze door andere kinderen soms raar gevonden en buitengesloten of gepest. Meedoen in de talige wereld van het onderwijs is voor hen een constante strijd, die ze vaak verliezen. Op den duur stop je met proberen. Een talige opdracht zal negatieve gevoelens oproepen: angst (om weer te falen)boosheid, frustratie, schaamte, enz. Het gedrag dat daaruit voortkomt zal ook vaak negatief zijn: clownesk gedrag, storend gedrag of totale terugtrekking.
De leerkracht kan een kind met TOS (taalontwikkelingsstoornis) ondersteunen door:
Een belangrijke taak van de leerkracht is het kind vertrouwen te geven. Het kind merkt immers dat talige uitingen vaak niet lukken.
Samenwerken, maar ook samen spelen met anderen is lastig. Het kind is niet ad rem genoeg, begrijpt opdrachten niet zo snel als klasgenoten of kan de antwoorden niet verwoorden. Kortom allemaal zaken die andere kinderen ertoe kunnen aanzetten hun klasgenootje links te laten liggen (Conti-Ramsden, e.a., 2013). In een veilig klasklimaat is het goed om uit te (laten)leggen waarmee en waarom het kind veel moeite heeft. in een zorgzame klas zullen andere kinderen dan graag willen helpen. Het helpt het kind om bij grotere samenwerkopdrachten (zoals een werkstuk) een stappenplan te geven waarin staat wie wat waar wanneer en hoe alles moet gebeuren. Houd goed in de gaten of het kind goed opgenomen is in de groep: mag het meespelen? Worden er geen vervelende opmerkingen gemaakt? Kinderen met een TOS voelen zich vaak onzeker en zullen zich snel alleen en buitengesloten voelen. Negeer dat niet, praat met het kind en met de groep. Zoek de activiteiten waar het kind wel goed in is en breng die wat vaker voor het voetlicht.
Stimuleer samenwerken en samenspelen in je klas. Sociale vaardigheden leer je door samen dingen te doen. Een middagje bordspellen spelen is een prachtige manier. Hoe vraag je eigenlijk of je mee mag doen? Hoe vraag je of iemand met je wil spelen? Wat doe je als diegene nee zegt? Hoe gaat dat als je een pen wilt lenen? Al deze situaties vragen om taal. Een perfecte oefengrond.
Auris Taalexpres: korte filmpjes hoe je kunt ondersteunen in de klas.
Op de hoogte blijven van onderzoek door vijf samenwerkende organisaties die werken aan Taal in Zicht; Kentalis, NSDSK, Pento, Adelante en Auris.: https://projecttaalinzicht.nl/
Voor begeleiders: Spraaktaal Kids, https://www.uitgeverijpica.nl/titels/spraaktaal-kids-compleet-pica
Meer boeken over gedrag, didactiek en schoolontwikkeling
Alle literatuur van de site vind je hier.
Visser-Bochane, M. I., Reijneveld, S. A., Krijnen, W. P., Van der Schans, C. P., & Luinge, M. R. (2020). Identifying milestones in language development for young children ages 1 to 6 years. Academic Pediatrics, 20(3), 421-429. https://doi.org/10.1016/j.acap.2019.07.003
Visser-Bochane, M. I., van der Schans, C. P., Krijnen, W. P., Reijneveld, S. A., & Luinge, M. R. (2021). Validation of the early language scale. European Journal of Pediatrics, 180, 63-71 https://link.springer.com/article/10.1007/s00431-020-03702-8
Conti-Ramsden, G., Mok, P.L.H., Pickles, A., & Durkin, K. (2013). Adolescents with a history of specific language impairment (SLI): Strengths and difficulties in social, emotional and behavioural functioning. Research in Developmental Disabilities, 34, 4161-4169.
Gerrits, E. (2017). Handboek taalontwikkelingsstoornissen. Bussum: Coutinho.
Gertner, B.L., Rice, M.L., & Hadley, P.A. (1994). Influence of communicative competence on peer preference in a preschool classroom. Journal of Speech and Hearing Research 37, 913-923.
Hadley, P.A., & Rice, M.L. (1991). Conversational responsiveness of speech and language-impaired preschoolers. Journal of Speech and Hearing Research 34, 1308-1317.
Horeweg, A. (2021). Handboek Gedrag op school. Deel 3. 2de druk. Huizen: Pica.
Kamphuis, D. & Hermsen, L. (2015) TOS en ik. Verhalen over een taalontwikkelingsstoornis en hoe dat voelt. Breda: De spreekhoorn.
Leonard, B.L. (2014). Children with Specific Language Impairment. Cambridge, Massachusetts: The MIT Press.
Sanders, B. (2021). Taalontwikkelingsstoornissen bij het jonge kind (0-8 jaar). Tielt: Lannoocampus.
Schepers, A.; Goverts , T. ; Kramer, S. & Bolk, E. (2024). Project NarDev. Lopend onderzoek. Bekijk
Tomblin, J.B., Records, N.L., Buckwalter, P., Zhang, X., Smith, E. & O’Brien, M. (1997). Prevalence of specific language impairment in kindergarten children. Journal of Speech, Language, and Hearing Research 40, 1245-1260