Dyslexie is een specifieke leerstoornis met een neurologische basis, waarbij de kern van het probleem ligt in het vlot en accuraat lezen en spellen van woorden. Met name de snelheid in decoderen, ofwel automatisering van woordherkenning, is een kernprobleem van kinderen met dyslexie. De meeste kinderen met dyslexie hebben moeite met het goed verwerken van klanken (Didactief, april 2023).
Over dyslexie is veel te doen. Voor een deel blijkt het niet kunnen lezen niet te liggen aan hardnekkige problemen, ook wel didactische resistentie genoemd, maar aan slecht leesonderwijs, waarbij vooral onderkennen van risicolezers in een vroeg stadium niet gebeurt, er niet genoeg extra geoefend wordt (minstens 60 minuten extra per week) met risicolezers of dat de leesles niet goed genoeg is. Check dat als school eerst. Met andere woorden kijk eerst naar de context en dan naar het ‘gebrek van het kind.’ Een verhelderend artikel vind je HIER (nov 2023)_
Natuurlijk zijn er ook kinderen met dyslexie. Ongeveer 4 procent van de kinderen op de basisschool heeft dyslexie (Dyslexie Centraal, 2023). Dyslectici hebben, zelfs als ze extra hulp krijgen, moeite met foutloos en vlot leren lezen en spellen. Dyslexie heeft niets te maken met intelligentie. Ook kinderen met normale of hoge intelligentie kunnen dyslexie hebben. Wel is het zo, dat de schoolprestaties ver achterblijven bij het gemiddelde niveau. Dit ondanks alle extra moeite die deze kinderen doen.
Als aan de volgende twee criteria wordt voldaan, spreken we volgens de SDN van dyslexie:
Kinderen met ernstige dyslexie (ED) hebben recht op behandeling in het kader van dyslexiezorg vanuit de Jeugdwet. Hiervoor is met ingang van 1 januari 2022 is het nieuwe Protocol Dyslexie Diagnostiek en Behandeling (PDDB 3.0) van kracht. Speciaal voor scholen is er een Leidraad om door te verwijzen naar de zorg. Inmiddels is er een versie 3.1 (2022). De Leidraad beschrijft het proces van signalering en wanneer en hoe lang je intensievere begeleiding (ondersteuningsniveau 2 en 3) aanbiedt. De Handreiking voor invulling van ondersteuningsniveau 2 en 3 gaat dieper in op de inrichting van deze ondersteuningsniveaus in het onderwijs.
Voor de aanmelding bij de dyslexiezorg dient door school de achterstand en hardnekkigheid van de lees- en/of spellingproblemen in kaart gebracht te worden. Dit houdt in dat een leerling: bij 3 opeenvolgende hoofdmeetmomenten voor Technisch Lezen op woordniveau 3 keer een V-min- of E-score behaalt (zwakste 10%) of bij 3 opeenvolgende hoofdmeetmomenten voor Spelling op woordniveau 3 keer een V-min- of E-score (zwakste 10%) behaalt en daarnaast voor Technisch Lezen op woordniveau in ieder geval terugkerend beneden-gemiddelde scores behaalt (Leidraad Ernstige Dyslexie, 2022). Als je werkt met de IEP toetsen, moet je aanvullend toetsen voor woordlezen en spelling. Deze toetsen geven geen percentielscores weer waardoor niet kan worden vastgesteld of een leerling tot de 10% laagst scorende leerlingen behoort.
De volgende toetsen zijn op dit moment geschikt:
Woordlezen:
Spelling:
Door middel van een observatie kun je bekijken of het kind voldoet aan de voorwaarden die nodig zijn om te (gaan) leren lezen.
Belangrijke observatiepunten in groep 1 zijn boekoriëntatie en verhaalbegrip.
Bij boekoriëntatie kijk je bijvoorbeeld of de kleuter begrijpt dat illustraties en tekst samen een verhaal vertellen, weet dat een boek van voor naar achteren gelezen wordt en dat je vragen over een boek kunt stellen.
Bij verhaalbegrip kijk je of een kleuter de ’taal’ van voorleesboeken begrijpt. Kent het bijvoorbeeld de opbouw van een verhaal, kan het halverwege het verhaal voorspellingen doen over het verdere verloop, kan het kind het verhaal navertellen of naspelen?
In groep 2 zijn taalbewustzijn en letterkennis belangrijke observatiepunten.
Bij taalbewustzijn gaat het bijvoorbeeld om de vraag of het kind woorden in klankgroepen kan verdelen (kin-der-wa-gen), of het eindrijm (pan rijmt op Jan) en beginrijm kan herkennen en toepassen (Kees en Kim beginnen allebei met een ‘k’) en of het woorden in fonemen kan verdelen (v-i-s).
Bij letterkennis gaat het erom of een kind de letter kan herkennen, benoemen en de koppeling tussen een klank en letter kan maken (bijvoorbeeld bij schrijven of stempelen). Verder kun je kijken of het kind belangstelling voor boeken of briefjes toont. Voor kleuters met een vergroot risico op dyslexie (door achterblijvende taalontwikkeling en/of dyslexie in de familie) is het goed om eind groep 2 zoveel mogelijk letters te kennen. Je kunt hiervoor en voor een verdere observatie de Signaleringslijst voor Kleuters van Masterplan dyslexie gebruiken.
Als deze problemen hardnekkig blijken te zijn en niet verdwijnen met extra hulp, kunnen het indicatoren zijn voor dyslexie. Dat hoeft natuurlijk niet, bovendien mag je als leerkracht geen dyslexie vaststellen. Wel is het zaak een vermoeden van dyslexie zo snel mogelijk te bespreken. Dit kan op zijn vroegst eind groep drie of begin groep vier. Een psycholoog of orthopedagoog kan een officiële diagnose stellen. Wanneer dyslexie is vastgesteld, maakt de onderzoeker een rapport met daarin de uitkomsten van het onderzoek en een behandeladvies. Bij het rapport van de deskundige hoort wanneer dyslexie is vastgesteld ook een dyslexieverklaring, Dit is een korte verklaring waarop staat dat uit onderzoek is gebleken dat een kind dyslexie heeft (Oudervereniging Balans, 2023).
Ernstige enkelvoudige dyslexie (EED) komt niet vaak voor. Er is geregeld sprake van comorbiditeit (samengaan) met een andere stoornis. Ongeveer 25% van de kinderen met dyslexie heeft ook AD(H)D. Omgekeerd heeft trouwens 50% van de kinderen met AD(H)D dyslexie. Het komt vrij vaak voor dat kinderen met dyslexie DCD of dyscalculie of een spraak- taalstoornis hebben. Tezamen kan dit ook tot faalangst en zelfs depressie lijden (Moll, 2018; Francis, 2019).
Een aantal andere (bijkomende) problemen die kinderen met dyslexie kunnen hebben, zijn:
Het is heel goed mogelijk dat het kind door het (voortdurend) falen ander gedrag gaat vertonen. Het wordt vaak onderschat hoeveel impact het niet kunnen leren lezen heeft op een kind. Een kind in groep 3 dat dyslexie heeft zien dat alle andere kinderen wel leren lezen. Ze gaan zich ontzettend dom voelen. Dat zie je soms terug in opstandig gedrag (Boyes, 2020; Zuppardo, 2023). Wees daar als leerkracht op bedacht. Praat veel met het kind. Psycho educatie is heel erg belangrijk! Het kind moet leren omgaan met deze beperking. Onderstaande gedragingen kunnen signalen zijn van lees- of andere leerproblemen.
Hoe eerder hoe beter, dus liever al iets doen in groep 1 en 2, dan in groep 3. Onderzoek heeft uitgewezen dat hoe eerder er interventie plaats vindt, hoe groter de kans op succes. Als ouders zich dus zorgen maken, is het zaak dat meteen serieus te nemen. Start eventueel met een ondersteunend programma voor het kind.
Het eventuele interventieprogramma moet:
Je kunt in groep 2 al merken dat een kind een risicolezer kan zijn, doordat het bijvoorbeeld moeite heeft met rijmwoorden, enz. Je kunt dan eventueel als je de letter ‘b’ behandelt in een bepaalde week, het kind al extra tijd aan die letter besteden met het kind. Dat kan eventueel met de klassen assistent of een ander kind. Ook kun je ICT inzetten, zoals het programma Bouw! Dit programma kun je ook in latere leerjaren gebruiken. Versterk hun woordkennis. Train geen losse cognitieve vaardigheden als werkgeheugen of aandacht, maar oefen heel gericht het technisch lezen en spellen(Rijthoven, 2023; Walda, 2023). Volg de risicolezers goed. In groep 3 heb je de volgende toets momenten: rond de herfstvakantie, rond februari, eind maart en mei/juni. Elk moment kan het startpunt zijn van extra begeleiding. Let op: risicolezers hoeven geen dyslexie te hebben!
Allereerst moet je leesonderwijs op orde zijn natuurlijk, maar als de taal- leesontwikkeling van het kind in groep 3 achterblijft, heeft het ook hier extra begeleiding en oefening nodig. Volgens het protocol moet er dan ook een handelingsplan opgesteld worden. Voor zwakke lezers is het uiterst belangrijk om zoveel mogelijk te lezen. Zij moeten veel extra leeskilometers maken. Per week moeten zij een uur extra leestijd hebben, verdeeld in bijvoorbeeld 3 keer 20 minuten. Daarnaast is het belangrijk om veel aan begrijpend luisteren te doen. Dit is de basis voor later leessucces. Begrijpend luisteren kun je spelenderwijs inpassen als je interactief gaat voorlezen. Het verhoogt bovendien de leesbeleving. De leesbeleving is een onderschatte factor. Lezen moet leuk zijn!
Kinderen die moeite hebben met lezen vallen uiteen in twee groepen: spellende lezers (DMT goed, AVI onvoldoende) en radende lezers (DMT onvoldoende, AVI goed). Zij behoeven ieder een andere aanpak.
Bij spellende lezers wordt onderscheid gemaakt tussen:
Bij radende lezers ligt de nadruk op het langzamer, maar nauwkeuriger leren lezen. Dit kan bevorderd worden door met de vinger te laten bijwijzen, moeilijke letters of lettercombinaties in de tekst te laten accentueren of met boekje en audiobandje tegelijk te laten lezen. De radende lezers zullen het tempo pas mogen opvoeren als alle letters bekend zijn. Ze moeten het tempo stap-voor-stap leren opvoeren, om niet weer in de fout van radend lezen te trappen.
Nogmaals, stagnerende lezers krijgen door hun faalervaringen met lezen dikwijls sociaal emotionele problemen of gedragsproblemen, omdat hun zelfvertrouwen en uiteindelijk hun zelfbeeld wordt aangetast. Om deze reden is het niet handig alle zwakke lezers in één groepje te stoppen. Het is niet motiverend om naar het gehakkel van een ander te luisteren, zelfs niet als je bij een fout op tafel mag tikken. Bovendien voelen deze kinderen zich het groepje “losers.” Een gemengde groep is beter. Dit noem je convergente differentiatie. De kinderen blijven dus “bij de groep.” Goed voorbeeld doet vaak goed volgen. Het van groot belang om tijdens de instructie vooral deze kinderen aan te moedigen en veel positieve feedback te geven.
Daarnaast moet je als leerkracht over de volgende kennis en vaardigheden beschikken, wil je (mogelijke) dyslexie kunnen herkennen en een succesvol interventieprogramma kunnen uitvoeren:
Als een kind tot de risicolezers behoort en het leesproces stagneert, moet je als leerkracht goed gaan vastleggen wat er voor hulp geboden wordt. Om vast te stellen of het kind uiteindelijk dyslectisch blijkt, is er een leerlingdossier dyslexie nodig. Zonder deze verslaglegging doe je het kind dus ernstig tekort, omdat er geen dyslexieverklaring zal worden afgegeven als niet voldoende is vastgelegd wat er is gedaan om het kind te helpen.
Je moet gaan werken met handelingsplannen van (meestal) 6 weken. Hierin moet je vermelden wat je specifieke aanpak wordt. Wat wordt hoe gedaan, wanneer, hoe vaak en hoe lang, door wie en waar.
Het kan natuurlijk ook zijn, dat de problemen van het kind zich vooral voordoen op het vlak van spelling. In groep 3 is spelling een geïntegreerd onderdeel van het leren lezen. In de groepen 4 t/m 8 wordt spelling meestal een onderdeel van de taalmethode. Per week zijn er dan meestal 3 lessen spelling. Het is voor alle kinderen, maar zeker voor de zwakke spellers goed als er daarnaast elke dag bijvoorbeeld tien minuten geoefend wordt met het nieuwe spellingprobleem. Eventueel kun je de dag ook beginnen met een kort dictee van vijf woorden, die gaan over het vorige of huidige pakket.
Een goede instructie: voor de zwakke spellers en kinderen met dyslexie geldt dit natuurlijk het meest: de instructie moet goed zijn. Het blijkt een goed en effectief model om mee te werken. Je kunt daarbij de methode Zo leer je kinderen lezen en spellen (Schraven, 2022)
Het komt nog al eens voor dat kinderen met dyslexie niet goed aan elkaar kunnen schrijven. Nu wil het toeval, dat op de meeste basisscholen kinderen verplicht aan elkaar moeten schrijven. Dat komt omdat je zo uiteindelijk sneller en vloeiender kunt schrijven. Vlot en vloeiend schrijven is een doel. Als dit doel niet haalbaar is, moet je de middelen aanpassen. “Los” schrijven dus. Vaak verbetert het handschrift dan enigszins.
Een methode die je daarvoor zou kunnen gebruiken is “Schrijven leer je zo” in het volgende artikel wordt alvast uitgelegd waarom blokschrift handig kan zijn.
Als ondanks de extra hulp geen verbetering optreedt, kan er dus sprake zijn van dyslexie. Maar als er dyslexie vermoed wordt, wat doe je dan in je groep? Sinds een aantal jaren kennen we in Nederland een Protocol Leesproblemen en Dyslexie, hierin staan observatielijsten en te volgen protocollen.
Voor groep 1 en 2 kun je dit werkdocumenten van dit stappenplan hier downloaden. Voor groep 3 hier, groep 4 hier, 5 t/m 8 hier, en voor het sbo hier. Het protocol zelf is op elke basisschool aanwezig. Op de site van Dyslexiecentraal vind je nog veel meer informatie, materialen en achtergrondartikelen. Voor overige publicaties kun je terecht bij het Expertise Centrum Nederlands. Ouders kun je verwijzen naar Zorgwijzer.
Materialen die je kunt gebruiken vind je op de volgende sites:
Makkelijk lezen plein, Superboek.nl, Pro.debibliotheekopschool.nl (handreikingen voor leesplezier ondanks leesproblemen), Yoleo.nl (online luister- en meeleesboeken) en dyslexiehulpmiddelen.com
Omdat een kind op den duur vastloopt met alle andere vakken, is het van het grootste belang het lezen op alle fronten aan te pakken. Extra hulp op school, maar zeker ook thuis. De meeste ouders willen maar wat graag helpen, als de leerkracht zorgt dat zij goede hulp kunnen geven. In de praktijk beperkt die “hulp” van de leerkracht aan ouders zich vaak tot “Laat hem vooral veel lezen na schooltijd.” Maar dat is nu juist het probleem. Vaak worden de ouders dan opgezadeld met een huis vol herrie van een onwillig kind. Probeer daarom een gestructureerd duidelijk plan te maken, dat alle partijen begrijpen.
Meer boeken over gedrag, didactiek en schoolontwikkeling
Alle literatuur van deze site zien? Klik op literatuur.
Ashraf, F., & Najam, N. (2020). An epidemiological study of prevalence and comorbidity of non-clinical Dyslexia, Dysgraphia and Dyscalculia symptoms in Public and Private Schools of Pakistan. Pakistan Journal of Medical Sciences, 36(7), 1659.
Boyes, M. E., Leitão, S., Claessen, M., Badcock, N. A., & Nayton, M. (2020). Correlates of externalising and internalising problems in children with dyslexia: An analysis of data from clinical casefiles. Australian Psychologist, 55(1), 62-72.
Ceyssens, M. (2001). Ik schreif faut.Omgaan met dyslexie. Gids voor ouders, leerkrachten en hulpverleners. Tielt: Uitgeverij Lannoo.
Druenen, M. van,; Gijsel, M.; Schelinga, F. en Verhoeven, L. (2012). Leesproblemen en dyslexie in het basisonderwijs. Handreiking voor aankomende leerkrachten. Nijmegen: Expertise Centrum Nederlands.
Dossier dyslexie, Balans Magazine, jrg. 31, nr. 4, september 2018.
Francis, D. A., Caruana, N., Hudson, J. L., & McArthur, G. M. (2019). The association between poor reading and internalising problems: A systematic review and meta-analysis. Clinical Psychology Review, 67, 45–60. https://doi.org/10.1016/j.cpr.2018.09.002
Moll, K., Landerl, K., Snowling, M. J., & Schulte-Körne, G. (2018). Understanding comorbidity of learning disorders. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 60(3), 286–294. https://doi.org/10.1111/jcpp.12965
van Rijthoven, W. J. (2023). Compensating reading and spelling abilities in children with dyslexia (Doctoral dissertation, Sl: sn).
Walda, S. A. E. (2023). Learning to read is to stick to the task: The elusive role of cognitive skills in dyslexia (Doctoral dissertation, Sl: sn).
Zuppardo, L., Serrano, F., Pirrone, C., & Rodriguez-Fuentes, A. (2023). More Than Words: Anxiety, Self-Esteem, and Behavioral Problems in Children and Adolescents With Dyslexia. Learning Disability Quarterly, 46(2), 77-91.