ODD CD

Deze pagina is bijgewerkt op 22-10-2024
Kinderen en jongeren met ODD of CD zijn vaak boos, dwars en opstandig. Ze hebben het moeilijk, maar zijn ook vaak moeilijk voor hun omgeving. Wat de leraar kan doen lees je hier.

Oppositioneel Opstandige Stoornis

Kenmerken ODD

Kinderen met ODD (Oppositional Defiant Disorder of Oppositioneel Opstandige Stoornis) of CD (Conduct Disorder of Gedragsstoornis) hebben een stoornis die valt onder de  Disruptieve, impulsbeheersings- en andere gedragsstoornissen (DSM 5, 2013). Stoornis wil zeggen: een verstoorde ontwikkeling (ofwel ‘anders’, afwijkend van ‘de norm.’). ODD komt bij 3% van de kinderen voor, CD bij 2% (NJI,2021).

Comorbiditeit ODD en CD

ODD komt zelden “alleen” voor. Vaak is er sprake van comorbiditeit met ADHD, CD, angst- en stemmingsstoornissen, taalstoornissen en DCD. Lees meer over ODD in Handboek Gedrag op school deel 3

CD gaat soms samen met een depressieve stoornis, angststoornis, ODD of middelen misbruik.

Botsingen met de omgeving

Deze kinderen komen door hun gedrag  en de reactie van de omgeving op dit gedrag telkens in moeilijkheden. Kinderen met ODD zien de omgeving vaak als potentieel vijandig en omdat ze hun eigen aandeel in de ‘vijandige’ reacties niet zien, worden ze hierin ook voortdurend bevestigd. Hoewel veel ongehoorzaam gedrag vooral tegen volwassen (de gezagsdragers) is gericht, komen ze ook vaak in conflict met leeftijdgenoten, omdat ze graag de dingen willen laten gebeuren zoals zij dat in gedachten hebben.

Drie groepen symptomen van ODD

De gedragingen  vallen uiteen in drie gebieden (Matthys, 2011). Kinderen met ODD vertonen minstens vier van deze kenmerken, tenminste langer dan een half jaar en niet alleen richting broer of zus (van Dijk, 2023) De problemen moeten zo erg zijn dat het kind en/of de omgeving eronder lijdt. Ook moet het kind vastlopen door sociale problemen die het gedrag veroorzaakt: thuis, op school of buiten school. Al deze gedragingen kunnen ook “normaal” zijn en tellen dus alleen als ze voldoen aan voorgaande opsomming. Het is belangrijk te weten of deze gedragingen zich tegenover alle volwassenen/autoriteitsfiguren voordoen. Als dit niet zo is, kan het ook om een relatieprobleem gaan.

Dwars en uitdagend gedrag

  • Vindt het moeilijk te gehoorzamen en doet “lekker niet” wat volwassenen hem vragen.
  • Maakt ruzie met volwassenen en gaat daarmee ook steevast in discussie.
  • Heeft de neiging anderen te plagen of expres te ergeren.
  • Geeft anderen de schuld van zijn eigen fouten.
  • Gedraagt zich zo vooral tegen volwassenen, niet tegen leeftijdgenoten.

Emotionele symptomen:

  • Is snel boos en gefrustreerd.
  • Is prikkelbaar en ergert zich snel aan anderen.
  • Is erg driftig

Wraakzuchtig gedrag:

  • Is hatelijk en wraakzuchtig, doet vervelende dingen vaak om “iemand terug te pakken.”

Verder blijkt:

  • dat het kind zich zo gedraagt zonder druk vanuit de groep.
  • dat een kind met ODD tijdens de puberteit nog eens dubbel kan gaan dwarsliggen (“gewone pubers”  hebben daar soms ook last van. Voor een kind met ODD wordt dat  dubbel op).
  • een kind met ODD duidelijk zegt waar het volgens hem op staat en dit niet altijd even diplomatiek doet. Dat komt door het gebrek aan sociale omgangsvormen en inflexibiliteit.

Risico- en beschermende factoren

ODD/CD kan zich al openbaren in de peutertijd. Er is sprake van een bepaalde kwetsbaarheid in de ontwikkeling van het kind. ODD ontwikkelt zich als verschillende kind- en omgevingsrisicofactoren zich opstapelen. Voorbeelden van risicofactoren: pre en perinatale problemen (tijdens de zwangerschap of tijdens de bevalling) in combinatie met bijvoorbeeld laag inkomen, conflicten tussen ouders en/of stressvolle ervaringen. Een geringe angstconditionering is een risicofactor, net als een ‘moeilijk’ temperament (huilen, prikkelbaarheid, rusteloosheid, dwarsheid) dat dwingende interacties uitlokt bij de opvoeders. De opvoeding is trouwens kan trouwens óók risicofactor (of beschermende factor) zijn. Erfelijkheid lijkt een rol te spelen. Die rol lijkt groter bij jonge kinderen (Matthys, 2011).

Aan de ene kant zijn er dus risicofactoren. Daar tegenover staat dat er ook beschermende factoren kunnen zijn, die de stoornis dus ook (iets) doen afnemen. Een hoog intelligent kind met ouders die consequent en liefdevol opvoeden, zal misschien minder heftige symptomen laten zien. De symptomen blijken bij sommige kinderen af te nemen met het ouder worden (Matthys, 2011). De opvoedingsvaardigheden van de ouders verbeteren blijkt ook goede resultaten op te leveren.

Een leerkracht mag ODD/CD niet vaststellen. Dat doet Een kinder- en jeugdpsychiater aan de hand van gesprekken met ouders en leerkrachten over de voorgeschiedenis van het kind of de jongere, en zijn eigen observaties. Als een leerling moeilijkheden heeft, kun je een orthopedagoog de SIVT laten afnemen. Daaruit komt aan welke vaardigheden gewerkt moet worden (van Rest, e.a. 2019)

 CD (Conduct Disorder of Gedragsstoornis)

Kenmerken conduct disorder

Agressie tegen mens of dier:

  • Pest, bedreigt of intimideert anderen.
  • Zet aan tot vechtpartijen.
  • Mishandelt dieren of mensen.
  • Maakt gebruik van een wapen.
  • Steelt in direct contact met het slachtoffer.
  • Dwingt iemand tot seksueel contact.

Vernieling van eigendommen:

  • Sticht opzettelijk brand.
  • Vernielt opzettelijk spullen van een ander.

Onbetrouwbaarheid of diefstal:

  • Steelt ook zonder direct contact met het slachtoffer.
  • Breekt in iemands auto of huis.

Ernstige overtreding van regels:

  • Het kind blijft ’s nachts van huis weg, vaak beginnend voor het dertiende jaar.
  • Het kind loopt voor langere periode van huis weg.
  • Het kind spijbelt regelmatig.

Verder blijkt:

  • Ook deze kinderen de omgeving en bedoelingen van anderen als vijandig zien.
  • Deze kinderen vooral agressieve oplossingen genereren als je vraagt hoe ze uit een probleemsituatie moeten komen. Ze achten zichzelf namelijk beter in staat dan anderen een agressieve oplossing toe te passen. Ze zien er dus voordeel in.
  • Ze zich snel gefrustreerd voelen en moeilijk kunnen omschakelen naar een andere houding t.o.v. een situatie.
  • Deze kinderen minder empathie hebben dan andere kinderen.
  • Sommige van deze kinderen hebben beperkte prosociale emoties (DSM 5, 2013; Matthijs, 2022). Ze kennen dan geen schuld- schaamte of spijtgevoel. Kinderen met deze kenmerken: • laten weinig spijt of schuldgevoel zien nadat ze iets fout hebben gedaan; • zijn weinig bezorgd over de gevoelens van anderen, ze hebben moeite met empathie; • laten weinig gevoelens zien; • maken zich niet druk over hoe ze het op school doen, slechte cijfers doen hen weinig;

CD: vaker agressie

Een kind met Conduct Disorder heeft een ernstiger stoornis dan een kind met ODD, met name vanwege de agressie component. Kinderen met CD vertonen antisociaal gedrag: ze schenden de fundamentele rechten van anderen (bijvoorbeeld stelen, vechten) en overtreden bij de leeftijd behorende sociale waarden en normen (bijvoorbeeld spijbelen en liegen). De stoornis komt ook voor onder de naam Gedragsstoornis. 

De stoornis openbaart zich of op jonge leeftijd of pas in de puberteit/adolescentie. Aangenomen wordt dat er bij cd beginnend in de adolescentie vooral sprake is van een combinatie van heftige autoriteitsconflicten als gevolg van de toenemende autonomiebehoefte van de jongere, onvoldoende zicht van de ouders op het doen en laten van de jongere, en de aansluiting bij de groep leeftijdgenoten met lichte of ernstiger vormen van delinquentie (Richtlijn ODD/CD NJI).

In het algemeen kom je in het reguliere basisonderwijs wel kinderen tegen met ODD, maar vrijwel nooit met CD. Hiervoor zijn Cluster 4-scholen beter toegerust.

ODD: Wat kun je doen in de klas

De volgende punten kunnen je helpen om alles in het juiste perspectief te zien.
  • Deze kinderen hebben over het algemeen weinig probleembesef.
  • De schuld wordt door hen meestal bij de anderen gelegd. “Zij reageren alleen”.
  • Het gedrag levert vaak in eerste instantie winst op. De omgeving voelt zich bedreigd en stemt toe. Het kind kan de omgeving dus naar zijn hand zetten. Dat geeft onmiddellijke behoeftebevrediging.
  • Deze kinderen willen ook die onmiddellijke behoeftebevrediging. Wat zij willen dat moét. Uitstel of tegenwerking van wat zij willen leidt al snel tot een ontploffing. De frustratiedrempel is laag.
  • De invloed van het gedrag op de andere kinderen is groot. De autoriteit van de leerkracht kan makkelijk aangetast worden, waardoor een onveilig groepsklimaat ontstaat.

Ondersteuning bij ODD:

  • Bouw een relatie op met het kind, hoe moeilijk dat ook is. Als het kind bemerkt dat het ondanks alles oké is, zul je meer bereiken. Houd in je achterhoofd dat dit soort kinderen al heel veel negatieve ervaringen meegemaakt hebben. Het feit dat ze die vaak zelf veroorzaken, neemt dat niet weg.
  • Praat met het kind over wat hem bezig houdt, zijn sport, zijn hobby of huisdier, enz.
  • Geef véél complimenten. Dat is soms lastig door het gedrag van deze kinderen. Desnoods geef je een compliment omdat het kind zijn jas netjes ophangt of een stoel van een ander kind vast van tafel haalt.
  • Gebruik eventueel een beloningssysteem. Spreek met het kind af wat het leuk vindt om te doen. Geef beloningen direct.
  • Stel reële, duidelijke grenzen, stop het kind in zijn gedrag.
  • Stel ook reële eisen, kinderen met ODD/CD hebben een lage frustratietolerantie. Als iets niet lukt, worden ze sneller boos dan anderen. Zorg dus voor iets wat bijna zeker lukt. Ondersteun sneller.
  • Kijk goed. Probleemsituaties kun je vaak voorspellen. Let op gezichtsuitdrukkingen. Haal het kind weg als er een probleem dreigt te ontstaan.
  • Evalueer aan het eind van de schooldag eventueel samen met het kind de dag. Wat kan beter en vooral: wat ging goed. Laat het kind vertellen. M.a.w. laat het geen preek van de leerkracht worden.
  • Het belangrijkste is een warme, consequente, positieve, rechtvaardige leerkracht.
  • Voorkom een machtsstrijd, ga niet dreigen of chanteren.
  • Als het kind over de schreef gaat, zet het dan op een vaste time in plek als het kan, of een vaste  time-out plek als het nodig is, zonder er veel woorden aan vuil te maken. Leg alleen kort en zakelijk uit waarom dit moet en wat het kind beter had kunnen doen.
  • Gebruik niet teveel regels; elke regel is een kans op een conflict, want het kind zoekt grenzen op.
  • Probeer regels positief op te stellen. “Je mag niet rennen” werkt bij kinderen zonder stoornis al niet heel goed, maar deze kinderen zijn extra gevoelig voor “je mag niet..” Ze worden er juist tegendraads van. “We lopen rustig in de gang” werkt in dit geval zeker veel beter.
  • Werken aan sociaal-probleemoplossende vaardigheden op school blijkt zinvol (Dodge, e.a. 2013, van Dijk, 2023). Leer dit aan via de operante leertheorie (Matthijs & Boersma, 2018; Struiksma, 2021). Laat aan het kind weten dat je verbeteringen ziet als die er zijn. Dit moedigt aan om op deze weg voort te gaan.
  • Geef mogelijkheden aan het kind om op een sociaal acceptabele manier indruk te maken. Bijvoorbeeld via sport, muziek, toneel, enz.
  • Gebruik humor om de spanning te breken. Dat kan niet altijd, maar als het kan: Niet nalaten.
  • Als het mogelijk is om een “afreageerplek” voor het kind te creëren, doe dat dan. Een plek waar het even kan gillen, een bal gooien of rennen, kan de spanning van het kind wegnemen.
  • Praat heel regelmatig samen met  de ouders. Zo voorkom je dat één van de partijen uitgespeeld wordt tegen de ander. Een kind met ODD/CD vindt al snel dat hij onrechtvaardig wordt behandeld  en kan dit uitspelen (dus aan zijn ouders vertellen hoe slecht de leerkracht hem behandelt en aan de leerkracht hoe slecht zijn ouders hem behandelen, enz.).
  • Als je een heen-en-weer schriftje gebruikt, zorg dan dat je altijd ook iets positiefs meldt.
  • Spreek plannen óók door samen met het kind. Praat mét hem, niet alleen óver hem.
  • Laat het kind de gevolgen van zijn gedrag zien en laat hem eventuele schade zelf verhelpen.
  • Geef het kind een “veilige plek” in de klas (waar het kind overzicht heeft).
  • Voorkom dat het kind zich gaat vervelen. Vrije tijd is kliertijd.
  • Probeer eventueel via een beloningssysteem het gewenste gedrag op te roepen of te versterken, spreek verlangde handelingen en beloning samen af.
  • Activeer het kind om mee te denken over wat hij als mogelijke oplossingen ziet.
  • Tref maatregelen als direct gevolg van het storende gedrag.
  • Oefen met een ” time in en time-out”, leer hem zich terug te trekken uit conflictsituaties.
  • Maak het kind bewust van zijn eigen gedrag en de keuzes die het hiervoor maakt. “Hoe zou jij het vinden als..” “Wat zou jezelf doen als iemand…” Geef het kind geen kans de schuld te leggen bij “anderen” of de omstandigheden. Maak het kind medeverantwoordelijk voor zijn eigen gedrag. Ook al kan het kind er niet alles aan doen, het moet toch leren omgaan met deze beperking.
  • Bespreek agressie in de groep via klassengesprekken of rollenspellen.
  • Zorg voor een positief klimaat, waarbij de verantwoording voor het kind met ODD óók bij de rest van de groep ligt. Zij kunnen hem uitlokken, maar ze kunnen hem ook helpen. Die keuze kun je de klas uitleggen.
  • Gebruik een plan niet als “laatste ultimatum”. De stress die dat oproept bij het kind, zal zeker averechts werken op zijn (neurobiologisch bepaalde) korte lontje.
  • Schrijf eventuele afspraken samen met het kind op.

Heldere, sturende communicatie:

  • Benoem regels en de consequentie bij eventuele overtreding van te voren.
  • Geef duidelijke boodschappen. Dus niet: “Luister nu eens”, maar “Ga zitten en kijk me aan.”
  • Als je wilt dat het kind iets doet, vertel dan éérst waarom het dat moet doen en zeg pas daarna wát het moet doen. Als je namelijk eerst vertelt wat het kind moet doen en daarna de reden, zal het eerder in discussie gaan over die redenen. Dus niet: “Ik wil dat je je jas aandoet, want het is koud buiten,” maar: “Het is koud buiten. Ik wil dat je nu eerst je jas aandoet.”
  • Geef geen opdrachten in vraagvorm. Dat is voor het kind niet duidelijk. Dus niet: “Wil je even hier komen?”, maar: “Ik wil dat je nu even bij me komt.”
  • Gebruik het woordje “nu” als je wilt dat het kind wat gaat doen. Het is voor het kind dan duidelijk dat het meteen moet en niet over een kwartier, of wanneer het kind er zin in heeft. Voor jou is het duidelijk dat het nu moet, maar voor het kind is dit niet vanzelfsprekend.
  • Probeer het kind te laten inzien dat schelden en slaan hem juist niet opleveren wat hij wil.
  • Benoem het gedrag, negeer het niet, want dat helpt niet bij kinderen met ODD en CD.
  • Zie de drift van het kind als een gebrek mogelijkheden. Help hem te vertellen wat er aan de hand is.
  • Ga niet in discussie. Vertel op zakelijke toon wat er niet goed is en benoem alternatieven.
  • Word vooral zelf niet emotioneel, want daarmee toon je juist de zwakke plek waarnaar kinderen met ODD naar op zoek zijn. Afreageren mag dus pas als het kind uit zicht is.
  • Gebruik geen sarcasme, cynisme, enz. om het kind belachelijk te maken.
  • Als het kind boos is of iets verkeerds heeft gedaan, praat dan niet de hele tijd door tegen het kind. Dit versterkt de boosheid. Ook als je alleen maar wilt helpen, werkt dit op zo’n moment averechts.
  • Vraag niet tien keer hetzelfde. Vraag niet door waarom een kind iets gedaan heeft. Van doorzeuren raakt het geïrriteerd (en wie niet?).
  • Als het kind (weer) iets verkeerds heeft gedaan, is de neiging om oude koeien uit de sloot te halen waarschijnlijk groot. Dit werkt absoluut averechts. Beperk je tot het hier en nu.
  • Praat over oplossingen: zou je ook kunnen doen?
  • Als het kind boos of gespannen is, raak het dan niet aan. Een goed bedoelde arm om hem heen of een aai over de bol zal leiden tot de explosie die je wilde vermijden.

Ondersteuning bij maken taken

  • Plannen en organiseren van hun schoolwerk kost moeite. Help ze daarbij.
  • Geef korte opdrachten met voldoende uitdaging.
  • Geef complimenten na het goed volbrengen van een (deel) taak.
  • Zorg voor structuur in het werk. Geef aan hoeveel tijd het kind heeft voor de opdracht, op welke manier de opdracht gedaan moet worden, wat het kind moet doen als de opdracht af is, enz.
  • Geef het kind verantwoordelijkheden, ook voor zijn eigen werk. Daar zijn ze vaak gevoelig voor.
  • Houd het kind aan het werk. Dat geeft structuur. Vrije tijd is zoals gezegd een kans op kliertijd.

Conflictenaanpakken en oplossen

Als er een conflict ontstaat, is het handig als je al van te voren een plan van aanpak hebt bedacht. Zo voorkom je straffen uit emotie (wat overigens heel begrijpelijk is). Haal het kind meteen uit de situatie. Raak het kind zo min mogelijk aan, dat verergert namelijk de boosheid van het kind. Ga niet in discussie, dat is op zo’n moment zinloos. Door een verhoogd adrenaline gehalte zowel bij jou als bij het kind staan je hersenen niet op praten en luisteren, maar op handelen. Bespreek later de situatie na: Wat gebeurde er? Wat dacht je? Wat voelde je? Eventueel kun je het kind alles laten opschrijven, dat werkt soms makkelijker dan praten.

Triggers

Triggers zijn situaties die een bepaalde reactie uitlokken. Iedereen heeft bepaalde triggers. Als je erachter kunt komen wat de triggers (situaties waarin het kind ontploft) voor het kind met ODD zijn, kun je misschien voorkomen dat het kind ze tegen komt. Waar je aan moet denken zijn: belemmeringen door anderen, stress (bijvoorbeeld voor een repetitie), nieuwe situaties, pesten en uitdagen. Plek/gebeurtenis die vrijwel zeker een trigger is: de rij naar binnen of naar buiten. Iemand duwt (al of niet “per ongeluk”) en de explosie zou wel eens niet zo lang op zich kunnen laten wachten. De kleedkamer bij gym en de gymles zijn ook ‘explosiezones.’

Time-out of time-in

Als het kind over de schreef gaat, en het kind ondanks jouw verzoek niet ophoudt met het verkeerde gedrag, kun je gebruik maken van een time-in of een time-out.
  • De time-in: Zet het kind apart binnen de ruimte waar je bent (de klas, de gymzaal, enz.). Je kunt bijvoorbeeld zorgen voor een apart staand tafeltje in de klas, een plek bij jouw tafel, buiten de kring, enz. Het idee is, dat het kind merkt dat het even niet mee mag doen met het groepsgebeuren. Dit wordt ook wel een time-in genoemd. Hier kan het kind tot rust komen.
  • Als dit niet helpt kun je gebruik maken van de time out. Het kind moet nu uit de ruimte waar de rest van de klas op dat moment is. Zet het kind echter nooit alleen op de gang. Of je hebt geen zicht op het kind en het gaat daar verder met gedrag dat niet handig is. Het kind gaat bijvoorbeeld voor je raam staan om de aandacht trekken van de rest van de groep. Bedenk van te voren naar wie het kind toegebracht kan worden. Laat het kind niet alleen gaan, er zijn kinderen die dan de school uitgaan.
Ga niet lopen sleuren aan een kind dat de klas niet uit wil. Als het kind geen fysiek gevaar voor zichzelf of voor anderen is, moet je van hem afblijven. Laat een ander kind een directielid halen of doe dit zelf. Het directielid heeft vaak meer kans dat het kind meegaat. Mocht je toch een kind eigenhandig verwijderd hebben, vertel dit de directie of IB’er en bel zo spoedig mogelijk de ouders en leg het probleem uit. Zo voorkom je in ieder geval de wilde verhalen van het kind als het thuis komt.

ODD/CD en de gevolgen voor het kind:

Een kind dat vaak brutaal is, andere kinderen pijn doet, pest, snel driftig is en liegt, wordt meestal niet aardig gevonden. Andere kinderen willen niet spelen met het kind of gaan het uitdagen, omdat het zo snel kwaad wordt. Wees dus alert of het kind niet gepest wordt, of dat het kind ten onrechte de schuld krijgt van ruzies. Zet extra in op groepsvorming. Ook dit kind wil erbij horen!

Gevolgen voor je groep:

Er kunnen zich twee patronen aftekenen, die zelfs door elkaar kunnen voorkomen.
  • De andere kinderen zijn bang voor dit kind en mijden het zo veel mogelijk.
  • De andere kinderen vinden het gedrag stiekem wel stoer en scharen zich achter het kind en tegen jou.
Een reden om zich achter het stoere  kind met ODD te scharen, is deels gebaseerd op angst slachtoffer te worden van dit kind en deels gebaseerd op het stoere gedrag tegen jou. Als het kind met ODD echter een “leider” is, bijvoorbeeld omdat het heel goed is in sport en daarnaast dus veel tegen jou als leerkracht durft te zeggen, kan het de groep meekrijgen in het verkeerde gedrag. Je moet dan heel sterk inzetten op de relatie met dit kind, zodat het zijn gedrag redelijk binnen de perken kan houden. Gebruik de groep ook om het kind te helpen, bespreek dat de één hulp nodig heeft bij taal en de ander misschien bij zijn boosheid. Het is soms mogelijk de groep zover te krijgen, dat ze het gedrag niet aanmoedigen, maar proberen af te remmen. Dit kan door bijvoorbeeld niet te reageren op een woede- uitbarsting, door meteen de leerkracht te roepen, enz. Vermijd scènes in de klas, waarbij het kind met ODD altijd de morele winnaar zal zijn in de ogen van de andere kinderen. Maak dus geen sarcastische opmerkingen en zet het kind niet voor gek. (Dit zou je trouwens met geen één kind moeten doen).Verlies ook je geduld niet, hoe moeilijk dat ook kan zijn. Als jij gaat schreeuwen, heeft het kind gewonnen. Bespreek het wangedrag later apart met het kind, als jullie beiden afgekoeld zijn.

Gevolgen voor de leerkracht:

Een kind met ODD of CD kan een aanslag doen op je zelfbeeld als ‘professional.’ Je probeert het kind te helpen, maar het enige dat je terugziet (zeker in het begin) is een kind dat op je scheldt, niet wil luisteren, je opzettelijk ergert, enz. Het is dan heel moeilijk te blijven zien, dat het kind er feitelijk niet (veel) aan kan doen. Het kind zal waarschijnlijk een feilloze intuïtie hebben om je zwakke plek te vinden, waardoor je hoe dan ook emotioneel geraakt wordt. Om je dan toch te blijven realiseren dat het een kind is met problemen en niet een rotkind, is waarschijnlijk heel moeilijk. Als je een kind met ODD in de klas hebt, moet je zorgen dat je als leerkracht ondersteuning hebt. Al was het maar om niet te gaan twijfelen aan je eigen kunnen.

Gevolgen voor de ouders:

In het algemeen zijn ouders voortdurend in strijd met het kind EN met de omgeving. Natuurlijk willen de ouders dat het kind “gewoon” doet en niet constant conflicten en vechtpartijen heeft. De moeilijkheid is alleen, dat dit, net als in de klas, vaak niet lukt. De omgeving verwijt dan de ouders gebrek aan opvoedingskwaliteiten, gebrek aan begrip voor de omgeving die er zo’n last van heeft, enz. Bovendien zullen de ouders het in andermans ogen vaak (ten onrechte) voor hun kind opnemen. Het laatste wat ze kunnen gebruiken is een leerkracht die de zoveelste aanval inzet, hoe begrijpelijk dat misschien ook is. Je zult dus je woorden goed moeten afwegen. Wat wil je bereiken? Als je alle vervelende dingen van het kind vertelt, bereik je dan wat je wil? Misschien kun je positieve gebeurtenissen ook een plaats in je gesprek geven. Het kind kan er tenslotte niet heel veel aan doen en de ouders veelal nog minder. Toon begrip en probeer samen aan een oplossing te werken, hoe moeilijk dat ook is.

Prognose kinderen ODD/CD

Kinderen met ODD en CD krijgen het in het voortgezet onderwijs moeilijk. Veel kinderen willen niets met hen te maken hebben en vanwege het voortdurend overhoop liggen met docenten, wil het op school ook niet vlotten. Vaak veranderen deze kinderen (soms noodgedwongen) van school en behoren uiteindelijk vaak tot de groep drop-outs die hun school voortijdig verlaten. Behandeling door een professionele hulpverlener is vaak noodzakelijk. Met goede behandeling en begeleiding kunnen symptomen sterk verminderen. In Handboek Gedrag op school en in Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs vind je een uitgebreid hoofdstuk over ODD/CD.

 Literatuur:

Meer boeken over gedragdidactiek en schoolontwikkeling

Alle literatuur van deze site zien? Klik op literatuur.

Alsem, S. C., van Dijk, A., Verhulp, E. E., & De Castro, B. O. (2021). Using virtual reality to treat aggressive behavior problems in children: A feasibility study. Clinical child psychology and psychiatry, 26(4), 1062-1075.

Baert, K.; Goorix, F. e.a. (2009). Waar is de grens? Omgaan met gedragsproblemen bij  kinderen. Tielt: Uitgeverij Lannoo.

van Cappellen, S. M., Kühl, E., Schuiringa, H. D., Matthys, W., & van Nieuwenhuijzen, M. (2023). Social information processing, normative beliefs about aggression and parenting in children with mild intellectual disabilities and aggressive behavior. Research in Developmental Disabilities136, Article 104468. https://doi.org/10.1016/j.ridd.2023.104468

van Dijk, A. (2023). ‘Een  negatieve spiraal waarin iedereen gevangen zit.’ Balans Magazine, nr 2, mei 2023. p 10-11.

Dodge, K. A., Godwin, J., & The Conduct Problems Prevention Research Group (2013). Social-informationprocessing patterns mediate the impact of preventive intervention on adolescent antisocial behavior. Psychological Science, 24, 456–465

Hartog-Polkerman, C. (2009). Opstandig Dwars en Driftig. Handboek gedragsstoornissen ODD en CD voor ouders, opvoeders, leerkrachten en hulpverleners. Amsterdam: SWP.

Matthys, W., & Schutter, D. J. L. G. (2023). Moral Thinking and Empathy in Cognitive Behavioral Therapy for Children and Adolescents with Conduct Problems: A Narrative Review. Clinical Child and Family Psychology Review, 26(2), 401-415. https://doi.org/10.1007/s10567-023-00429-4

Matthys, W. (2019). Diagnostiek en behandeling van gedragsproblemen bij kinderen. Amsterdam: Hogrefe.

Matthys, W., & Boersma, C. (2018). Brutaal, boos of agressief gedrag op school: Omgaan met sociaal storend gedrag. Hogrefe

Greene, R. W. (2014). Het explosieve kind. Over het opvoeden en begrijpen van snel gefrustreerde en chronisch inflexibele kinderen. Amsterdam: Nieuwezijds.

Matthys, W. , Beuk, M. , van Lookeren, M. (2013). Richtlijnen Oppositioneel opstandige stoornis en Gedragsstoornis bij kinderen en jongeren. NJI.

Matthys, W. (2012). Gedragsstoornissen bij kinderen. Diagnostiek en behandeling voor de professional. Amsterdam: Hogrefe.

Van Rest, M., Vriens, A., Matthys, W., & Van Nieuwenhuijzen, M. (2019). SIVT Sociale informatieverwerkingstest. Hogrefe

Struiksma, C. (2021). Toegepaste gedragsleer in het onderwijs. Beter Begeleiden, december 2021, 30-34.