Kinderen met ODD (Oppositional Defiant Disorder of Oppositioneel Opstandige Stoornis) of CD (Conduct Disorder of Gedragsstoornis) hebben een stoornis die valt onder de Disruptieve, impulsbeheersings- en andere gedragsstoornissen (DSM 5, 2013). Stoornis wil zeggen: een verstoorde ontwikkeling (ofwel ‘anders’, afwijkend van ‘de norm.’). ODD komt bij 3% van de kinderen voor, CD bij 2% (NJI,2021).
ODD komt zelden “alleen” voor. Vaak is er sprake van comorbiditeit met ADHD, CD, angst- en stemmingsstoornissen, taalstoornissen en DCD.
CD gaat soms samen met een depressieve stoornis, angststoornis, ODD of middelen misbruik.
Deze kinderen komen door hun gedrag en de reactie van de omgeving op dit gedrag telkens in moeilijkheden. Kinderen met ODD zien de omgeving vaak als potentieel vijandig en omdat ze hun eigen aandeel in de ‘vijandige’ reacties niet zien, worden ze hierin ook voortdurend bevestigd. Hoewel veel ongehoorzaam gedrag vooral tegen volwassen (de gezagsdragers) is gericht, komen ze ook vaak in conflict met leeftijdgenoten, omdat ze graag de dingen willen laten gebeuren zoals zij dat in gedachten hebben.
De gedragingen vallen uiteen in drie gebieden (Matthys, 2011). Kinderen met ODD vertonen minstens vier van deze kenmerken, tenminste langer dan een half jaar en niet alleen richting broer of zus (van Dijk, 2023) De problemen moeten zo erg zijn dat het kind en/of de omgeving eronder lijdt. Ook moet het kind vastlopen door sociale problemen die het gedrag veroorzaakt: thuis, op school of buiten school. Al deze gedragingen kunnen ook “normaal” zijn en tellen dus alleen als ze voldoen aan voorgaande opsomming. Het is belangrijk te weten of deze gedragingen zich tegenover alle volwassenen/autoriteitsfiguren voordoen. Als dit niet zo is, kan het ook om een relatieprobleem gaan.
Verder blijkt:
ODD/CD kan zich al openbaren in de peutertijd. Er is sprake van een bepaalde kwetsbaarheid in de ontwikkeling van het kind. ODD ontwikkelt zich als verschillende kind- en omgevingsrisicofactoren zich opstapelen. Voorbeelden van risicofactoren: pre en perinatale problemen (tijdens de zwangerschap of tijdens de bevalling) in combinatie met bijvoorbeeld laag inkomen, conflicten tussen ouders en/of stressvolle ervaringen. Een geringe angstconditionering is een risicofactor, net als een ‘moeilijk’ temperament (huilen, prikkelbaarheid, rusteloosheid, dwarsheid) dat dwingende interacties uitlokt bij de opvoeders. De opvoeding is trouwens kan trouwens óók risicofactor (of beschermende factor) zijn. Erfelijkheid lijkt een rol te spelen. Die rol lijkt groter bij jonge kinderen (Matthys, 2011).
Aan de ene kant zijn er dus risicofactoren. Daar tegenover staat dat er ook beschermende factoren kunnen zijn, die de stoornis dus ook (iets) doen afnemen. Een hoog intelligent kind met ouders die consequent en liefdevol opvoeden, zal misschien minder heftige symptomen laten zien. De symptomen blijken bij sommige kinderen af te nemen met het ouder worden (Matthys, 2011). De opvoedingsvaardigheden van de ouders verbeteren blijkt ook goede resultaten op te leveren.
Een leerkracht mag ODD/CD niet vaststellen. Dat doet Een kinder- en jeugdpsychiater aan de hand van gesprekken met ouders en leerkrachten over de voorgeschiedenis van het kind of de jongere, en zijn eigen observaties. Als een leerling moeilijkheden heeft, kun je een orthopedagoog de SIVT laten afnemen. Daaruit komt aan welke vaardigheden gewerkt moet worden (van Rest, e.a. 2019)
Een kind met Conduct Disorder heeft een ernstiger stoornis dan een kind met ODD, met name vanwege de agressie component. Kinderen met CD vertonen antisociaal gedrag: ze schenden de fundamentele rechten van anderen (bijvoorbeeld stelen, vechten) en overtreden bij de leeftijd behorende sociale waarden en normen (bijvoorbeeld spijbelen en liegen). De stoornis komt ook voor onder de naam Gedragsstoornis.
De stoornis openbaart zich of op jonge leeftijd of pas in de puberteit/adolescentie. Aangenomen wordt dat er bij cd beginnend in de adolescentie vooral sprake is van een combinatie van heftige autoriteitsconflicten als gevolg van de toenemende autonomiebehoefte van de jongere, onvoldoende zicht van de ouders op het doen en laten van de jongere, en de aansluiting bij de groep leeftijdgenoten met lichte of ernstiger vormen van delinquentie (Richtlijn ODD/CD NJI).
In het algemeen kom je in het reguliere basisonderwijs wel kinderen tegen met ODD, maar vrijwel nooit met CD. Hiervoor zijn Cluster 4-scholen beter toegerust.
De volgende punten kunnen je helpen om alles in het juiste perspectief te zien.
Als er een conflict ontstaat, is het handig als je al van te voren een plan van aanpak hebt bedacht. Zo voorkom je straffen uit emotie (wat overigens heel begrijpelijk is). Haal het kind meteen uit de situatie. Raak het kind zo min mogelijk aan, dat verergert namelijk de boosheid van het kind. Ga niet in discussie, dat is op zo’n moment zinloos. Door een verhoogd adrenaline gehalte zowel bij jou als bij het kind staan je hersenen niet op praten en luisteren, maar op handelen. Bespreek later de situatie na: Wat gebeurde er? Wat dacht je? Wat voelde je? Eventueel kun je het kind alles laten opschrijven, dat werkt soms makkelijker dan praten.
Triggers zijn situaties die een bepaalde reactie uitlokken. Iedereen heeft bepaalde triggers. Als je erachter kunt komen wat de triggers (situaties waarin het kind ontploft) voor het kind met ODD zijn, kun je misschien voorkomen dat het kind ze tegen komt. Waar je aan moet denken zijn: belemmeringen door anderen, stress (bijvoorbeeld voor een repetitie), nieuwe situaties, pesten en uitdagen. Plek/gebeurtenis die vrijwel zeker een trigger is: de rij naar binnen of naar buiten. Iemand duwt (al of niet “per ongeluk”) en de explosie zou wel eens niet zo lang op zich kunnen laten wachten. De kleedkamer bij gym en de gymles zijn ook ‘explosiezones.’
Als het kind over de schreef gaat, en het kind ondanks jouw verzoek niet ophoudt met het verkeerde gedrag, kun je gebruik maken van een time-in of een time-out.
Ga niet lopen sleuren aan een kind dat de klas niet uit wil. Als het kind geen fysiek gevaar voor zichzelf of voor anderen is, moet je van hem afblijven. Laat een ander kind een directielid halen of doe dit zelf. Het directielid heeft vaak meer kans dat het kind meegaat. Mocht je toch een kind eigenhandig verwijderd hebben, vertel dit de directie of IB’er en bel zo spoedig mogelijk de ouders en leg het probleem uit. Zo voorkom je in ieder geval de wilde verhalen van het kind als het thuis komt.
Een kind dat vaak brutaal is, andere kinderen pijn doet, pest, snel driftig is en liegt, wordt meestal niet aardig gevonden. Andere kinderen willen niet spelen met het kind of gaan het uitdagen, omdat het zo snel kwaad wordt. Wees dus alert of het kind niet gepest wordt, of dat het kind ten onrechte de schuld krijgt van ruzies. Zet extra in op groepsvorming. Ook dit kind wil erbij horen!
Er kunnen zich twee patronen aftekenen, die zelfs door elkaar kunnen voorkomen.
Een reden om zich achter het stoere kind met ODD te scharen, is deels gebaseerd op angst slachtoffer te worden van dit kind en deels gebaseerd op het stoere gedrag tegen jou. Als het kind met ODD echter een “leider” is, bijvoorbeeld omdat het heel goed is in sport en daarnaast dus veel tegen jou als leerkracht durft te zeggen, kan het de groep meekrijgen in het verkeerde gedrag. Je moet dan heel sterk inzetten op de relatie met dit kind, zodat het zijn gedrag redelijk binnen de perken kan houden.
Gebruik de groep ook om het kind te helpen, bespreek dat de één hulp nodig heeft bij taal en de ander misschien bij zijn boosheid. Het is soms mogelijk de groep zover te krijgen, dat ze het gedrag niet aanmoedigen, maar proberen af te remmen. Dit kan door bijvoorbeeld niet te reageren op een woede- uitbarsting, door meteen de leerkracht te roepen, enz. Vermijd scènes in de klas, waarbij het kind met ODD altijd de morele winnaar zal zijn in de ogen van de andere kinderen. Maak dus geen sarcastische opmerkingen en zet het kind niet voor gek. (Dit zou je trouwens met geen één kind moeten doen).Verlies ook je geduld niet, hoe moeilijk dat ook kan zijn. Als jij gaat schreeuwen, heeft het kind gewonnen. Bespreek het wangedrag later apart met het kind, als jullie beiden afgekoeld zijn.
Een kind met ODD of CD kan een aanslag doen op je zelfbeeld als ‘professional.’ Je probeert het kind te helpen, maar het enige dat je terugziet (zeker in het begin) is een kind dat op je scheldt, niet wil luisteren, je opzettelijk ergert, enz. Het is dan heel moeilijk te blijven zien, dat het kind er feitelijk niet (veel) aan kan doen. Het kind zal waarschijnlijk een feilloze intuïtie hebben om je zwakke plek te vinden, waardoor je hoe dan ook emotioneel geraakt wordt. Om je dan toch te blijven realiseren dat het een kind is met problemen en niet een rotkind, is waarschijnlijk heel moeilijk. Als je een kind met ODD in de klas hebt, moet je zorgen dat je als leerkracht ondersteuning hebt. Al was het maar om niet te gaan twijfelen aan je eigen kunnen.
In het algemeen zijn ouders voortdurend in strijd met het kind EN met de omgeving. Natuurlijk willen de ouders dat het kind “gewoon” doet en niet constant conflicten en vechtpartijen heeft. De moeilijkheid is alleen, dat dit, net als in de klas, vaak niet lukt. De omgeving verwijt dan de ouders gebrek aan opvoedingskwaliteiten, gebrek aan begrip voor de omgeving die er zo’n last van heeft, enz. Bovendien zullen de ouders het in andermans ogen vaak (ten onrechte) voor hun kind opnemen.
Het laatste wat ze kunnen gebruiken is een leerkracht die de zoveelste aanval inzet, hoe begrijpelijk dat misschien ook is. Je zult dus je woorden goed moeten afwegen. Wat wil je bereiken? Als je alle vervelende dingen van het kind vertelt, bereik je dan wat je wil? Misschien kun je positieve gebeurtenissen ook een plaats in je gesprek geven. Het kind kan er tenslotte niet heel veel aan doen en de ouders veelal nog minder. Toon begrip en probeer samen aan een oplossing te werken, hoe moeilijk dat ook is.
Kinderen met ODD en CD krijgen het in het voortgezet onderwijs moeilijk. Veel kinderen willen niets met hen te maken hebben en vanwege het voortdurend overhoop liggen met docenten, wil het op school ook niet vlotten. Vaak veranderen deze kinderen (soms noodgedwongen) van school en behoren uiteindelijk vaak tot de groep drop-outs die hun school voortijdig verlaten. Behandeling door een professionele hulpverlener is vaak noodzakelijk. Met goede behandeling en begeleiding kunnen symptomen sterk verminderen.
In Handboek Gedrag op school en in Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs vind je een uitgebreid hoofdstuk over ODD/CD.
Meer boeken over gedrag, didactiek en schoolontwikkeling
Alle literatuur van deze site zien? Klik op literatuur.
Alsem, S. C., van Dijk, A., Verhulp, E. E., & De Castro, B. O. (2021). Using virtual reality to treat aggressive behavior problems in children: A feasibility study. Clinical child psychology and psychiatry, 26(4), 1062-1075.
Baert, K.; Goorix, F. e.a. (2009). Waar is de grens? Omgaan met gedragsproblemen bij kinderen. Tielt: Uitgeverij Lannoo.
van Cappellen, S. M., Kühl, E., Schuiringa, H. D., Matthys, W., & van Nieuwenhuijzen, M. (2023). Social information processing, normative beliefs about aggression and parenting in children with mild intellectual disabilities and aggressive behavior. Research in Developmental Disabilities, 136, Article 104468. https://doi.org/10.1016/j.ridd.2023.104468
van Dijk, A. (2023). ‘Een negatieve spiraal waarin iedereen gevangen zit.’ Balans Magazine, nr 2, mei 2023. p 10-11.
Dodge, K. A., Godwin, J., & The Conduct Problems Prevention Research Group (2013). Social-informationprocessing patterns mediate the impact of preventive intervention on adolescent antisocial behavior. Psychological Science, 24, 456–465
Matthys, W., & Schutter, D. J. L. G. (2023). Moral Thinking and Empathy in Cognitive Behavioral Therapy for Children and Adolescents with Conduct Problems: A Narrative Review. Clinical Child and Family Psychology Review, 26(2), 401-415. https://doi.org/10.1007/s10567-023-00429-4
Matthys, W. (2019). Diagnostiek en behandeling van gedragsproblemen bij kinderen. Amsterdam: Hogrefe.
Matthys, W., & Boersma, C. (2018). Brutaal, boos of agressief gedrag op school: Omgaan met sociaal storend gedrag. Hogrefe
Matthys, W. , Beuk, M. , van Lookeren, M. (2013). Richtlijnen Oppositioneel opstandige stoornis en Gedragsstoornis bij kinderen en jongeren. NJI.
Matthys, W. (2012). Gedragsstoornissen bij kinderen. Diagnostiek en behandeling voor de professional. Amsterdam: Hogrefe.
Van Rest, M., Vriens, A., Matthys, W., & Van Nieuwenhuijzen, M. (2019). SIVT Sociale informatieverwerkingstest. Hogrefe
Struiksma, C. (2021). Toegepaste gedragsleer in het onderwijs. Beter Begeleiden, december 2021, 30-34.