Faalangst is de angst om te falen, met name als je beoordeeld wordt door anderen. Het kind is bang dat ondanks een goede voorbereiding er een mislukking volgt. De angst is er al vooraf. ‘Het zal wel niet gaan lukken, ik krijg vast een black-out’, zijn gedachten die lang tevoren al meespelen. Faalangst heb je alleen als het gaat om een bepaalde taak, iets wat van je wordt verwacht en waar een beoordeling volgt.
Voorbeelden: een proefwerk op school, een spreekbeurt, maar ook het stellen van een vraag aan de leerkracht tijdens de les. Door die angst presteert het kind vaak onder zijn of haar niveau. Vaak zijn de dagen/uren voorafgaand aan de taak/gebeurtenis vreselijk.
Ongeveer 8% van de 10 en 11-jarigen heeft faalangst. Voor de doorstroomtoets is dit aantal trouwens veel hoger. In het voortgezet onderwijs stijgt het aantal: 10 tot 13 % van de 12 tot 14-jarigen en in examenklassen tot 25%. In elke klas zitten dus wel kinderen met een vorm van faalangst. Faalangst blijkt vaker bij meisjes voor te komen dan bij jongens. Het komt ook voor bij kinderen die bovengemiddeld presteren.
De cognitieve faalangst wordt verdeeld in 2 groepen, genoemd naar het soort gedrag dat kinderen erdoor vertonen.
Sommige kinderen hebben altijd, ook buiten een ‘taak’, last van angst. Dit noemen we geen faalangst. Deze kinderen zijn altijd min of meer angstig. Hun gedrag lijkt op faalangst, maar hun angst komt ook in andere situaties voor. Er is dan sprake van een gegeneraliseerde angststoornis. Deze kinderen hebben vaak professionele hulp nodig.
Om faalangst te kunnen ontdekken, deze kinderen te kunnen ondersteunen en hun gedachtegang te begrijpen volgt hier een kort stukje over het ontstaan en instant blijven of zelfs sterker worden van faalangst.
Faalangst heeft alles te maken met het zelfbeeld van het kind. Een kind kan zichzelf zien als positief: “Ik ben oké en ik doe ertoe,” of het kind kan zichzelf zien als negatief: “Ik presteer slecht, iedereen vindt mij stom en dat klopt ook, want ik bèn stom. Dat vind ik zelf ook.” Door dit negatieve zelfbeeld presteren kinderen slecht. Uit onderzoek blijkt dat een kind dat slecht is in rekenen, maar positief over zichzelf denkt, vaak nog hoger scoort dan een kind dat goed is in rekenen en negatief over zichzelf denkt. Faalangst kan je dus behoorlijk in de weg zitten.
Faalangstige kinderen hebben een ingewikkelde manier van denken. Ze denken dat anderen hen alleen de moeite waard vinden bij hele goede prestaties. Voor elke te leveren prestatie denken zij niet na over die prestatie, maar over de manier waarop die prestatie ongetwijfeld niet gaat lukken. Ze zijn dus absoluut niet met de leerstof bezig, maar met de op handen zijnde mislukking.
Een kind met faalangst zal bij een repetitie, meteen kijken naar wat hij niet kan. Dit negatieve denken bepaalt ook wat hij hoort. Het kind hoort de negatieve opmerkingen en interpreteert zelfs de positieve opmerkingen zó, dat die ook negatief worden. Succes wordt toegeschreven aan toeval, mislukking aan eigen falen. Hieronder staat in een schema de (motivatie) theorie van Heckhausen:
Waar ligt het aan? |
Positief zelfbeeld |
Negatief zelfbeeld |
Succes |
Succes ligt aan mij.(Kunde, aanleg) |
Succes ligt niet aan mij.(Omstandigheden, geluk, toeval) |
Mislukking |
Mislukking ligt niet aan mij.(Omstandigheden, pech, toeval) |
Mislukking ligt aan mij.(Onkunde, aanleg) |
Nieuwenbroek, A. (1998), Faalangst aan de start. Handleiding voor de basisschool. Den Bosch: KPC |
Door hun gedachtegang gaat de eerstvolgende taaksituatie hun leven beheersen. Er ontstaat een vorm van “tunneldenken.” Hierin is alleen nog plaats voor negatieve gedachten. Deze kinderen vervallen dus in negatieve gedachtencirkels. Ze denken dat ze de opdracht niet aankunnen, denken alleen maar dááraan en kunnen vervolgens de opdracht niet aan, omdat hun hoofd vol zit met die negatieve gedachten. Daarna worden ze hierin bevestigd, omdat de opdracht daardoor daadwerkelijk mislukt. Kinderen met faalangst zijn altijd op zoek naar bewijzen voor hun onkunde.
Onbewust helpen volwassenen (leerkracht, ouders) nog al eens mee aan het in stand houden van de faalangst, door te hoge eisen of ‘verkeerde’ eisen te stellen, zoals ‘Doe je best.’
Deze kinderen bedenken de volgende dingen:
Er zijn een aantal gedragingen die deze kinderen in meer of mindere mate zullen vertonen en waaraan je faalangst kunt herkennen. Uiteraard vertoont een kind ze niet allemáál. Hieronder volgen een aantal zaken die je op kunnen vallen.
Leestip:
12,95
Naast het vertoonde gedrag kun je ook vaak lichamelijke reacties onderkennen. Kinderen die lijden aan faalangst vertonen vaak lichamelijke reacties, zoals:
Helaas zijn niet alle verschijnselen voor jou als leerkracht goed te constateren, maar bij een vermoeden van faalangst kun je er in een gesprek wel naar vragen.
Faalangst kan de onderliggende oorzaak zijn van een brede variëteit aan gedragspatronen. Sommige van die gedragingen vinden we in de klas probleemgedrag.
Als deze mogelijke kenmerken een belletje bij je laten rinkelen, kun je gerichter gaan (laten) kijken met een observatielijst faalangst. Mocht er uit deze lijst een vermoeden komen van faalangst, dan kun je daar of mee aan de slag gaan in je groep, of met een COTAN goedgekeurd diagnostiserings instrument je vermoedens toetsen. Hiervoor kun je bijvoorbeeld de SVL (School Vragen Lijst) of de CBSK (Competentie Belevingsschaal voor Kinderen) gebruiken. Het is raadzaam om dit niet in de eerste weken van het schooljaar te doen, omdat sommige kinderen even tijd nodig hebben om te wennen en er dus een vertekend beeld zou kunnen ontstaan.
Je kunt met een kind dat faalangst heeft, in gesprek gaan volgens het GGG-model van Ellis. Dit model biedt een andere manier van denken aan, waardoor het kind helpende gedachten leert gebruiken in plaats van mislukkingsgerichte gedachten.
In Handboek Gedrag op school en Gedragsproblemen in de klas. Basiswerk voor preventief werken met jongeren vind je een uitgebreid hoofdstuk over faalangst.
Meer boeken over gedrag, didactiek en schoolontwikkeling
Alle literatuur van deze site zien? Klik op literatuur.
Bokhoven-van Wensveen, N. (2006). Kinderen en faalangst. Hilversum: Kwintessens.
Horeweg, A. (2024). Gedragsproblemen in de klas. Basiswerk voor preventief werken met jongeren. Leuven: Lannoocampus.
Nieuwenbroek, A. en Mijland, I. (2008). Succes met je faalangst. Kampen: uitgeverij Kok.
Prinsen, H. (2014). Trainersboek faalangst, examenvrees en sociale vaardigheden. Tielt: Lannoocampus.
De Vreede, A. (2012). Teken je gesprek over faalangst of andere dingen waar je over piekert. Huizen: Pica.
Wiltink, H. (2000). Ik kan het! Ik kan het! Faalangst overwinnen. Amersfoort: CPS.